De situatie in Nederlands-Indië en het cultuurstelsel.
Vanaf de 15e eeuw dreef de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.) al handel met gebied dat we nu Indonesië noemen. De V.O.C. had daar ook een leger en controleerde eigenlijk het gebied. Vanaf 1800 ging dit over op de Nederlandse regering.
Rond 1825 waren er in Nederlands-Indië veel opstanden. Voornamelijk op het eiland Java waar de Nederlandse overheid zich op dat moment het meest op concentreerde. De Nederlanders bestreden deze opstanden fel en later kreeg dit de naam; “Java-oorlog”. In 1861 besloot de minister van koloniën dat Nederland twee keuzes had, ofwel compleet vertrekken uit Indië ofwel het hele gebied bezetten. Men koos voor het laatste. Dit was vooral omdat men niet alleen bang was voor de lokalen maar ook omdat men niet wilde dat andere Europese landen het gebied in zouden nemen. Dit was niet zo een rare gedachte, want het Nederlandse bestuur was op dat moment erg zwak.
Tussen 1898 en 1904 werden de laatste gebieden van de kolonie veroverd. Nederland bezat nu de eilanden: Java, Sumatra, Borneo, Celebes, Flores, Timor, Bali, Lombok, Soemba, Soembawa, Madoera en de Molukken.
(vergrote versie: Nederlands-Indie)
Om dit gigantische gebied goed te kunnen besturen, zorgde de overheid ervoor dat de lokale vorsten bleven. Als deze namelijk de regering goedgezind waren, zou het niet zo veel werk zijn om de bevolking in toom te houden. De vorsten en familie daar van kregen zelfs betaal en hadden allerlei voordelen.
De situatie in het land was niet al te goed. De bewoners werden uitgebuit. Dit slaat vooral op de boeren, want de lokale vorsten deden volop mee aan de uitbuiting van eigen volk.
Een goed voorbeeld van deze uitbuiting door de Nederlandse regering is bijvoorbeeld het cultuurstelsel. Bedacht door Johannes van den Bosch. Dit hield in dat alle Javaanse boeren (Java) 1/5 deel van hun land vrij moesten houden voor producten als koffie, indigo en suiker. Deze producten werden verhandeld op de Europese markt. De boeren werden vrijgesteld van de daar voor geldende landrente en als het product meer opleverde dan verwacht werd dit overschot ook nog eens aan de boeren terugbetaald.
Het plan was in theorie heel mooi, maar in de praktijk kwam het er op neer dat er heel vaak meer grond ingenomen werd dan afgesproken en dat de vruchtbaarste stukken grond voor de `Nederlandse` producten werd gebruikt.